Verloren zijn de vruchten waar je hart naar uitging, verdwenen al je rijkdom, alle weelde – dat alles is voorgoed voorbij. Degenen die hierin handelden en die hun rijkdom aan haar te danken hebben, blijven op een afstand, ontzet door de straf die zij krijgt. Ze treuren en rouwen om haar en zeggen:
“Wee! Wee grote stad! Je droeg linnen, purperen en scharlakenrode kleren, en gouden sieraden, edelstenen en parels. Maar in één uur tijd is heel je grote rijkdom vernietigd.” Alle stuurlui, iedereen die op Babylon vaart, het scheepsvolk en alle anderen die op zee werken, bleven op een afstand en riepen toen ze de rook boven haar zagen opstijgen:
“Welke stad is er aan die grote stad gelijk?” Ze wierpen stof over hun hoofd, treurden en rouwden, en riepen:
“Wee! Wee grote stad! Iedereen die schepen op zee had, dankte zijn rijkdom aan haar schatten. Maar in één uur tijd is zij te gronde gericht.” Juich om haar, hemel, juich heiligen, apostelen en profeten! Het vonnis dat zij jullie had toebedacht, heeft God aan haar voltrokken.’
Toen tilde een sterke engel een steen zo groot als een molensteen op en smeet die in zee met de woorden:
‘Zo zal ook Babylon, die grote stad, worden weggeslingerd; ze zal voorgoed verdwijnen.
De klank van lier en zang, bazuin en fluit zal in jou voorgoed verstommen, de bedrijvigheid van ieder ambacht zal in jou voorgoed stilvallen. Het geluid van de molen zal nooit meer in je klinken, het licht van de lamp nooit meer in je schijnen. Het feestgedruis rond bruid en bruidegom zal in jou nooit meer te horen zijn. Eens waren je handelaars de groten der aarde, alle volken bezweken voor je verleidende toverij.
Maar ook vloeide in deze stad het bloed van profeten en heiligen, van al degenen die op aarde werden geslacht.’